ANDERLECHT: SINT-PIETER EN SINT-GUIDOKERK
Conservatie- en
restauratiebehandeling van een laat 15de- en 16de-eeuws glasraam.
De opdracht werd in overleg met het Koninklijk Instituut voor het
Kunstpatrimonium, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en
Landschappen, het Corpus Vitrearum Medii Aevi en de dienst
Monimenten en Landschappen van het Hoordstedelijk Gewest
uitgevoerd.
Klik
HIER voor het
fotoalbum.
.
IN WATER OPGELOST: oorzaken van verval.
.
.
.
klik op de afbeeldingen om ze te
vergroten
De hoofdbestanddelen van glas zijn
silisiumdioxyde (zand, SiO2), soda (Na2CO3) en/of potas (K2CO3) die
als smeltmiddelen dienst doen, en kalk (CaO) als
stabilisator.
Bij oud glas was het hoofdbestanddeel kiezelaarde. Daaraan werden
alkalische zouten toegevoegd zoals soda, afkomstig uit zeewier-asse
of zeezout en of potas bekomen door de verbranding van varens en/of
hout. Kalk verleent in bepaalde mate stabiliteit aan deze zeer
watergevoelige alkalihoudende glassoorten. Omdat de samenstelling
en de proporties van de bestanddelen van het glas in de loop van de
geschiedenis tamelijk variëren, moet men daar de oorzaak zoeken
voor het feit dat het ene glasfragment sneller corrodeert dan het
andere. In regel is het in de 16de eeuw gebruikte potasglas,
kwetsbaarder dan sodaglas.
Bij de productie worden de grondstoffen verhit tot 1450 °c. Er
ontstaat dan een stroperige massa waarin soda en potas zich
ontbinden tot hun basisstoffen ( Soda: Na2CO3 : ontbindt zich tot
Na2O en CO2 - Potas: K2CO3: ontbindt zich tot K2 en CO2) de
oplosbare alkalische bestanddelen migreren daarbij naar het
oppervlak.
Bij afkoeling wordt de glasmassa dermate stroperig, dat de
mogelijkheid tot de vorming van een verbinding met netjes geordende
bestanddelen in kristalroosters, uitgesloten is. Door het
uitblijven van deze kristallisatie, blijft de daarmee gepaard
gaande energie in het glas opgeslagen. Het is uiteindelijk deze
thermodynamische instabiliteit die de haarscheurvorming ter hoogte
van het glasoppervlak zal opstarten.
De oplosbare alkalische bestanddelen, meer bepaald kalium- en
natriumionen (Ka+ en Na+ die tegen het glasoppervlak liggen krijgen
zo de kans om met vocht te reageren. Zowel de relatieve vochtigheid
van de omgeving, maar vooral het condensatievocht zullen de aanmaak
van alkalische zouten tot gevolg hebben. In deze situatie zullen er
dan verweringskorsten ontstaan.
Onder invloed van zwaveldioxide-houdende lucht zetten kalk en potas
zich om in syngeniet (K2SO4-CaSO4-2H2O), een dubbelzout. In een
aanhoudende vochtige omgeving zal dit syngeniet zich opsplitsen in
gips en het zeer oplosbare kaliumsulfaat. Door de blijvende
inwerking van het vocht wordt vervolgens de korst verzwakt zodat
deeltjes door het water meegevoerd worden.
De verweringskorst oefent een etsende werking uit op het glas. Er
ontstaat aanvankelijk een lichte mattering van het glasoppervlak.
De volgende stap in het verval is de streepvormige corrosie, het
glas wordt daardoor dof, troebel en/of ondoorzichtig. Wanneer niet
wordt ingegrepen zal er vervolgens putcorrosie ontstaan, de witte
zouten bij opvallend licht, en de zwarte vlekjes die men in
transparantie kan waarnemen zijn daarvan het gevolg. In ernstige
gevallen kan er kratervorming ontstaan.
In elk geval is dit verweringsproces onomkeerbaar en is de schade
onherstelbaar. In gegeven omstandigheden is het van zeer groot
belang dat men de voortschrijdende corrosie afremt en zo mogelijk
stabiliseert, de toepassing van buitenbeglazingsystemen vormen
hierin een belangrijke conserverende factor.
.
15de-EEUWS GLASRAAM: HIERONYMUS VAN BUSLEYDEN
klik op de afbeelding
om een close-up van Hiëronymus te krijgen
Hieronymus van Busleyden (° Arlon 1470
- † Bordeaux 1517), afkomstig uit een vooraanstaande familie die
tot de intimi van het Bourgondische hof behoorden, was kanunnik in
het Mechelse kapittel waarvan Anderlecht afhing. Na zijn studies in
Leuven en Orléans, behaalde hij in 1503 te Padua de titel van
doctor in kanoniek en civiel recht. Na zijn terugkeer in de
Nederlanden vestigde hij zich in Mechelen.
Buiten zijn kerkelijke functie speelde hij een belangrijke rol in
het culturele en politieke landschap van het Bourgondische hof, hij
stond tevens bekend als een zeer prominent humanist. Uit diverse
eigentijdse aantekeningen weten we dat zijn woning een trefpunt was
voor vele grote namen uit zijn tijd, zoals; Erasmus van Rotterdam,
Thomas More, Albrecht Dürer, Barend van Orley, enz... Na zijn
vroegtijdige dood in 1517 zou vooral Erasmus zich inzetten om de
stichting voor het “drie-talen college” aan de Leuvense
universiteit, zoals die in het testament van Busleyden was
vastgelegd, ten uitvoer te brengen. In 1579 werd het nu nog steeds
bestaande Collegium Triligue opgericht.
Stilistisch vertoont dit laat gotische glasraam sterke
overeenkomsten met het werk van Hugo Van Der Goes. Het is geweten
dat Van Busleyden een grote verering had voor de “Deipera Virgo”.
Er bestaat van zijn hand een gedicht, bewaard in de Koninklijke
Bibliotheek, gebaseerd op een verloren gegane voorstelling van de
“Depeira Virgo” van de hand van Van Der Goes. Dit gegeven vinden we
prominent terug in het “Mariaraam”. De toewijzing van dit kunstwerk
is daarom zonder meer terug te vinden in een volgeling van Van Der
Goes.
.
16de-EEUWS GLASRAAM: JEAN CARONDELET
klik op de afbeelding
om te vergroten
Deze sprekende verschijning uit een
16de-eeuws raam in de Sint-Pieter en Sint-Guidokerk in Anderlecht
is, zwart-op-wit op papier, onbekend. Met grote waarschijnlijkheid
gaat het hier om Jean II Carondelet.
Jean II Carondelet werd in 1469 geboren te Dôle als tweede zoon van
de jurist Jean Carondelet. Hij studeerde kerkelijk en Romeins recht
in zijn geboortestad, werd geestelijke en begon in 1493 zijn
roemvolle carrière als deken van het kathedrale kapittel te
Besançon, werd vervolgens in 1469 raadsheer in de Grote
Hertogelijke Raad van Filips de Schone, in 1504 kerkelijk raadsheer
in de nieuw opgerichte Grote Raad van Mechelen en tenslotte in 1508
lid van de Geheime Raad, de hoogste regeringsinstelling. Van 1517
tot 1519 vergezelde hij Karel V naar Spanje en deze benoemde hem in
1522 tot voorzitter van de Geheime Raad. In deze hoedanigheid
vormde hij, samen met Margaretha van Oostenrijk, de spil van het
bestuur over de Bourgondische Nederlanden. Toen de regentes in 1530
overleed, en Karel V een grondige hervorming van zijn
bestuursapparaat doorvoerde, wist Carondelet zijn positie te
handhaven: hij bleef het hoofd van de Geheime Raad en werd in 1531
voorzitter van de Raad van State te Brussel. Tot zijn vertrek in
1540 bleef hij een centrale figuur in het bestuur van de
Nederlanden.
Door de hoge bescherming van de landheren kon Carondelet ook zonder
moeite opklimmen in de kerkelijke hiërarchie. In 1519 werd hij
aangesteld tot aartsbisschop van Palermo, waaraan het primaatschap
van Sicilië verbonden was, een functie die hij tot aan zijn dood
bekleedde. Het feit dat hij nooit zijn aartsbisdom bezocht, en
zelfs nooit één voet op Siciliaanse bodem heeft gezet, verhinderde
hem niet te profiteren van de talrijke inkomsten verbonden aan dit
ambt. Bovendien werd hij in 1520 proost van Sint-Donaaskapittel te
Brugge, de rijkste kerkelijke beneficie in de Nederlanden. Verder
was hij o.m. proost van Sint-Walburgis te Veurne en van Sint-Piatus
te Seclin, alsook kanunnik van de Sint-Guidokerk te Anderlecht, en
volgde hij zijn broer Ferry op als abt van Montbenoît. De cumulatie
van al deze functies bezorgde hem uiteraard rijke inkomsten. Hij
betrok een paleis (het zgn. Hof van Palermo) in de Zakstraat te
Mechelen, waar hij in 1545 overleed.
Carondelets rijkdom en invloed stelden hem in staat een uitgebreid
mecenaat uit te bouwen. Hij betoonde zich zeer vrijgevig tegenover
zijn vrienden, tot wie hij ook Erasmus mocht rekenen. Schilders als
Jan van Scorel, Barend van Orley en Jan Gossaert kregen van hem
opdrachten toegewezen. De kunstenaar van dit glasraam is onbekend,
wel zijn er duidelijke overeenkomsten met het werk van Barend van
Orley, mogelijk is het ontwerp voor dit raam in de omgeving van
deze kunstenaar te duiden.
.
UIT EEN TIJD VAN MOTETTEN, CHANSONS EN MADRIGALEN
Beschadigd door de tijd, zo troffen we
deze geschonden engel aan. Een “goddelijk” schepsel, ontstaan in
een tijdperk dat “onze” polyfonisten de koninklijke oren van
vrijwel alle Europese hoven verwende. De tijd van Johannes
Ockeghem, Hendrik Isaac en Josquin des Prés. De periode van de
kunstenaarsdiplomaten, geacht door hun broodheren.
Binnen de restauratievisie van vandaag, heeft “beschadiging” een
plaats. De tijd laat sporen na, breuken en breukloden zijn daarmee
onlosmakelijk verbonden. Alleen uitzonderlijk wordt daarop nog
ingegrepen. Iedereen was het ermee eens, dit was zo’n uitzondering.
Met zorg werden de breukloden verwijderd, de glasstukken gereinigd
en verlijmd, de kleine beschadigingen aan de glasverf
geretoucheerd.
.